Soms heb je van die zinnen die vanwege de samengebalde energie van de schrijver – die op zijn beurt ongetwijfeld naar goedbeschouwd buiten zijn macht liggende genetische bronnen zal verwijzen – een dusdanige lengte aannemen dat het voor de toch al zo geplaagde lezer (zij moet zich immers keer op keer overgeven aan lettervrucht en -vruchteloosheid) schier onmogelijk is om er zogenaamde gebonden soep van te koken; soep namelijk, die qua dikte én qua diepte én qua smaak én qua kleur in volstrekte harmonie naar binnen kan glijden om daarna uiteen te gaan in haarvaten (daar namelijk waar haren rechtop gaan staan van het geschrevene), maag (daar waar het gelezene verwerkt wordt) of zenuwen (daar waar de lezer niet goed wordt van het geschrevene) van de lezer, waarbij het ook niet ondenkbaar is dat bij een enkele lezer de stof linea recta op weg gaat naar het andere oor, waar het zelfs niet als oorsmeer wil dienen…