Er zijn weinig Bijbelmensen waarover ik liever niet schrijf. Omdat het niet eenvoudig is over hen te schrijven. Judas Iskariot is één van hem. We kennen hem als ‘Judas de verrader’, net als ‘Zacheus de tollenaar’ en ‘Jakob de bedrieger’. Meestal is het niet fijn als je in een one-liner getypeerd wordt. Omdat het zo tekort doet aan wie je bent. Maar one-liners zijn zo lekker. Ook ik houd van hokjes en vakjes om de wereld overzichtelijker te maken. En ik denk dat het kan.. als vertrekpunt. Maar niet als eindbestemming. Daarvoor moet je meestal dieper. Wie was deze man en wat betekent alles wat er over hem geschreven is? Een paar vragen. Sommige eenvoudig, andere lastig of irritant.

Wie was Judas? Judas was de laatste discipel die Jezus uitkiest als ‘de twaalf’. Nummer elf was Simon de Zeloot, ook een bijzonder type in het gezelschap. Maar Judas was de hekkensluiter. De enige uit Judea (zuiden; voormalig twee-stammenrijk met oa Jeruzalem), terwijl de rest uit Galilea (noorden; bekend van het meer) kwam. Judas wordt ‘Iskariot’ genoemd omdat er meer mensen waren die Judas heetten. Onder andere de broer van Jezus en Judas, de zoon van Jakobus. Maar misschien nog wel meer om hem als de ‘man uit Karioth’ te typeren. Zoiets als ‘Judas de Limburger’ als je verder allemaal uit Friesland komt. En misschien was Judas bewust gekozen als de man uit Judea, vanwege de profetie in Zacharia 11 over de samenwerking die is verbroken.

Wie was Judas? En dan niet zozeer zijn afkomst, maar zijn karakter. Judas had een probleem en dat was geld. Hij kon niet van het geld afblijven en stal geld uit de pot die hij als penningmeester van de discipelen beheerde. Een kleptomaan zouden we nu zeggen. En hoe meer we met hem optrekken, hoe pijnlijker het wordt. Zoals in Bethanie bij Lazarus en zijn zussen Maria en Martha. Als Maria het kruikje met kostbare nardusolie over Jezus uitgiet dan reageert Judas met ‘jammer van het geld; dat had beter aan de armen gegeven kunnen worden’. Bethanie betekent ‘dorp van de armen’ en er woonden ook veel armen. Dus Judas wist dat hij er mee scoorde. Maar hij bedoelde eigenlijk: ‘had het aan mij gegeven, dan had ik er flink winst mee kunnen maken en deels voor mijn eigen zak’. Later ziet Judas de spanning rond Jezus oploopt. De kerkleiders willen Jezus vermoorden en zoeken een goede gelegenheid. Judas ziet meteen het businessmodel en krijgt grof geld voor het verkopen van Jezus.

Waarom grijpt God in in? In de Bijbel staat ‘geef de duivel geen voet’. Judas had af kunnen rekenen met zijn kleptomanie. Het in het licht kunnen brengen. Er vergeving voor kunnen vragen. Het gestolen geld terug kunnen betalen. Door dat niet te doen wordt hij vatbaar voor het grotere werk. Grijpt de zonde steeds dieper in in zijn leven. Leugen op leugen. En dat is het moment dat de Satan toeslaat. God kende het hart van Judas. Wist dat Judas hart verhard was. En net zoals bij de Farao gebruikt God Judas voor Zijn plan. Dat kan wat oneerlijk voelen. God had hem toch in de kraag kunnen grijpen, in plaats van dat hij toeliet dat de Satan Judas in het nekvel greep? Ja, dat kon. Maar Hij deed het niet. In het hogepriesterlijk gebed haalt Jezus Judas aan als de man die zich door de duivel liet leiden. Judas had zich nooit tot God, tot Jezus, bekeerd. Gods plan van verraad en kruisiging wordt door deze Judas werkelijkheid. Dat plan – en zelfs de 30 geldstukken – was al heel specifiek aangekondigd in Zacharia 11.

Waarom grijpt Jezus niet in? Jezus kende het hart van Judas, net zoals hij Nathanael onder de vijgenboom zag zitten en wist dat Petrus worstelde met zijn verraad. Jezus koos bewust voor Judas als zijn discipel. Als Judas uit valse motieven discipel werd dan was Jezus daar bekend mee. Hij wist ook dat Judas een dief was en uit de kas stal. Maar blijkbaar heeft Jezus daar nooit iets van gezegd. Ook de andere discipelen hadden geen flauw idee van deze verborgen agenda van Judas. Toen Judas zei dat hij het geld van de nardusolie voor de armen had willen gebruiken had Jezus makkelijk kunnen zeggen: ‘Judas, dat klinkt wel vroom maar ik weet dat je een dief bent’. Niets van dat alles. Ik denk hierbij met name aan de woorden ‘nou ben je al zolang bij me en je kent me nog steeds niet’. De confrontatie met Jezus heeft Judas niet in het hart geraakt, zoals alle andere discipelen wel in het hart geraakt zijn. Ook al hebben ze hem allemaal verlaten bij de kruisiging en snapten ze geen van allen wat er gebeurde. Maar ook als Judas van de tafel opstaat om Jezus te gaan verraden weet Jezus precies wat Judas van plan was. Toch spreekt hij Judas niet aan. Éen blik van Jezus was wellicht voldoende geweest. Eén woord: ‘Judas, weet je het zeker’? Maar nee. Jezus zei juist ‘Judas, doe maar wat je van plan bent’. Zou God de vader Jezus duidelijk gemaakt hebben welke positie Judas in zou nemen als discipel? Wat een pijn zal dit Jezus gedaan hebben om drie jaar met die kennis en een liefdevol hart voor Judas rond te lopen.

Was er vergeving voor Judas? Petrus heeft Jezus keihard verraden, vervloekt met zijn woorden. Als Petrus zich op dat moment had verhangen, wat hadden we dan gezegd? Maar Petrus krijgt een tweede kans op het moment dat hij de spanning niet langer kan dragen en het discipelpak aan de wilgen wil hangen en gewoon weer wil gaan vissen. Op dat moment spreekt Jezus hem aan en komt het goed. Zo goed, dat Petrus een heel belangrijke positie krijgt in de jonge kerk en door velen nog steeds wordt gezien als de eerste paus. Maar Judas? Is er vergeving voor Judas? Judas krijgt berouw van het feit dat hij Jezus verkocht heeft en onschuldig bloed heeft verraden. Maar dan wordt het onduidelijk. Was het enkel dat hij een afkeer van zichzelf kreeg omdat hij een onschuldig mens had verraden? Of vraagt hij God om vergeving? Dat laatste blijkt niet uit de tekst en ook niet uit wat er volgt. In Hand. 1 staat dat Judas zijn ondergang tegemoet ging. Of, zoals in Mark. 14 staat, ‘Ik zal sterven zoals door de profeten is voorspeld. Maar het ziet er slecht uit voor de man die mij verraadt. Het zou voor hem beter zijn als hij niet geboren was’.

Lessons learned: 1. Reken tijdig af met zonde in je leven, voordat het je in de tang neemt. 2. De hel is niet alleen een spreekwoordelijke plaats. 3. Je kunt zo ver van God verwijderd raken dat je de weg naar vergeving niet (meer) kent. 4. God is alwetend en soeverein; we kunnen Hem niet altijd doorgronden.