Wie is Juda en waarom is Juda een van de stamvaders van Jezus geworden? Een vraag die me intrigeert. Immers, Juda was de man die Tamar als hoer benaderde. Maar ook de man die borg stond voor Benjamin. Laten we eens een kijkje nemen in het gezin.
Het begon allemaal met het gedoe rond de dochters van Laban. Jakob was smoorverliefd op beauty Rachel, maar sluwe Laban splitste hem Lea in de maag. Zo werd Lea het afdankertje dat hij erbij kreeg. Maar God besloot om Lea wel kinderen te geven en Rachel niet. Dat moest Jakob op andere gedachten brengen, maar het lijkt er niet op dat dat ook gebeurd is. Jakob heeft wat hem betreft maar één vrouw en dat is Rachel. Lea zal het haar hele leven moeten doen met een tweederangs positie, ook als Rachel sterft. Zonen waren in die tijd heel belangrijk en Lea baarde maar liefst vier zonen achter elkaar. Vervolgens gooiden de dames de bijvrouwen Bilha en Zilpa in de strijd om de aandacht en genegenheid van Jakob te krijgen. Ook bij hen kreeg hij elk twee zonen. En vervolgens nog twee zonen bij Lea. De sfeer is dan al zo verpest dat Lea Jakob letterlijk van Rachel moet huren om een nachtje bij hem te mogen zijn. Wat een kreng, die Rachel, denk je dan. Als laatste kreeg ook Rachel een zoon: Jozef. Maar of ze echt van hem genieten kan? Zijn vader in ieder geval wel, die tilt hem zo fors over het paard dat hij er aan de andere kant weer af stuitert. Tijden daarna komt het nakomertje, Benjamin, waarbij Rachel sterft. Ze wil hem eigenlijk Benoni noemen, zoon van mijn ongeluk, maar Jakob maakt er Benjamin van, zoon van mijn geluk. Dus al met al geen lekkere start in dat gezin. Ronduit traumatisch lijkt me de ontmoeting met oom Ezau geweest te zijn. De slavinnen gaan Ezau tegemoet met hun kinderen voorop, daarachter Lea met haar kinderen. Daarachter Rachel en Jakob als laatste in plaats van voorop. Hm. Oom Ezau tegemoet, die waarschijnlijk wraak wil nemen op Jakob en ze dus waarschijnlijk allemaal als buit krijgsgevangen zal nemen.
Lea kreeg dus in eerste instantie vier zonen. Ruben, Simeon, Levi en Juda. Alle vier onverschrokken kerels met stalen spieren. De Rubenieten waren later samen met de stammen Gad en de halve stam van Manasse de vechtersbazen die het oostelijke deel van Israel kregen, over de Jordaan. Maar Ruben was ook de man die het er niet mee eens was om Jozef te vermoorden. Hij voelde zich verantwoordelijk. Ruben liep de zegen van zijn vader mis, puur omdat hij de stommiteit uithaalde om een keer met Bilha, een van de bijvrouwen van zijn vader, naar bed te gaan. Simeon en Levi waren boosaardige criminelen. Hard en meedogenloos moordden ze Sichem uit toen te hoorden dat de Sichemieten zich aan hun zus Dina vergrepen hadden.
Juda was de jongste van de vier en van een ander hout gesneden. Zeker, ook hij was net als Ruben, Simeon en Levi een krachtpatser waar de broers ontzag voor hadden. Maar Juda had een andere houding dan zijn broers. Bijzonder dat hij stand heeft kunnen houden tussen zijn broers zonder al te veel besmet te raken. Toen de broers Jozef wilden vermoorden – beetje dom van Jozef om in die mooie mantel zijn broers in het veld op te zoeken; te beschermd en naïef opgevoed – zei Juda: ‘Wat hebben we er aan om Jozef te vermoorden? Dan moeten we ook de sporen zien uit te wissen. Laten we hem aan die Ismaëlieten verkopen in plaats van hem om te brengen; hij is tenslotte onze broer, ons eigen vlees en bloed.’ Taal, die de broers verstonden. Op zich deinsden ze niet terug voor moord, maar wel voor gedoe met pa.
De verkoop van Jozef wordt Juda te veel en hij verkast naar Chira in Adullam. Daar maakt hij de fout om met een heidense vrouw te trouwen, wat een bak met ellende over zijn leven brengt. Zijn zoons wekken zozeer de woede van God op dat Hij hen beide doodt! Dat lezen we niet vaak in de Bijbel. Vervolgens overlijdt de vrouw van Juda en zou Juda volgens goed gebruik Tamar, de weduwe van de oudste zoon Er, aan Sela hebben moeten geven. Maar Juda doet dat niet en Tamar besluit om op een hele bijzondere manier aandacht voor haar situatie te vragen, namelijk door als hoer met schoonpa te slapen en hem er daarna mee te confronteren dat hij geweigerd had om haar aan Sela te geven. Had ze hem dat niet gewoon kunnen vragen denk je dan, maar ik denk dat Tamar het Juda al in alle toonaarden duidelijk had gemaakt. Hij wist ook meteen waar ze het over had. En het belangrijkste: Juda buigt zijn hoofd en zegt: ‘Zij is onschuldig maar ik niet, want ik heb haar niet aan mijn zoon Sela gegeven’. Dat toont wel aan dat Juda karakter heeft.
Vervolgens lezen we een tijdje niks over Juda. Maar als de broers naar Egypte gaan om graan te kopen dan is Juda er bij. Blijkbaar was de hongersnood zo hevig geworden dat hij zich gedwongen voelde om naar zijn familie terug te gaan, hoe schaamtevol ook ivm de hele situatie rond Tamar. Als de broers voor de tweede keer, maar dan met Benjamin, naar de Farao willen gaan dan wil Jakob hem aanvankelijk niet meegeven. Maar omdat Jozef uitdrukkelijk heeft aangegeven dat Benjamin mee moet, waaraan Juda hem herinnert, dan geeft Jakob Benjamin mee omdat Juda borg wil staan. ‘Geef de jongen nu maar aan mij mee, dan kunnen we vertrekken en hoeft niemand van ons om te komen, wij niet, u niet en onze kinderen niet. Ik wil persoonlijk borg voor hem staan, u mag mij verantwoordelijk voor hem stellen: als ik hem niet veilig hier bij u terugbreng, mag u mij dat mijn leven lang aanrekenen’. Hierin toont Juda weer zijn karakter en verwijst hij naar zijn nazaat Jezus, die ook borg zou staan.
Eenmaal bij Farao komt Juda die belofte ook na als bij Benjamin de beker wordt gevonden. Het mooie is dat ‘Juda en zijn broers’ bij de Farao komen. De focus ligt dan ook al bij Juda en hij is de spokesman van de familie. Als Farao de broers confronteert met de gevonden beker dan zegt Juda: ‘Wat kunnen wij u hierop antwoorden, heer? Hoe kunnen we ons vrijpleiten? God heeft de misdaad van uw dienaren aan het licht gebracht. Wij zijn bereid uw slaaf te worden, mijn heer, niet alleen degene bij wie de beker is gevonden, maar wij allemaal.’ Boeiend dat Juda blijkbaar zoveel gezag en draagvlak bij de broers heeft dat ze allemaal slaaf willen worden. De broers hadden ook kunnen zeggen: ‘Nou Juda, succes jongen, jij moest zo nodig het heilige boontje bij pa zijn door voor Benjamin in te staan. Wij nemen Simeon en dat jochie weer mee naar huis en jij blijft lekker hier’. Komt natuurlijk bij dat de voornaamste crimineel, Simeon, een toontje lager zal hebben gezongen na zijn lange tijd in de ranzige gevangenis van Egypte.
En dan komt een heel mooi stukje waarin het hart van Juda zichtbaar wordt. Juda deed een stap naar voren en zei: ‘Neemt u mij niet kwalijk, heer. U bent als de farao, maar sta uw dienaar alstublieft toe iets tegen u te zeggen, zonder dat u in woede ontsteekt. U vroeg ons, heer, of wij nog een vader of een broer hadden. Daarop vertelden wij u dat we nog een oude vader hadden en een broer die nog jong is; hij werd geboren toen onze vader al oud was. Zijn broer is gestorven, en hij is van de kinderen van zijn moeder als enige overgebleven. Zijn vader houdt daarom veel van hem. U zei ons toen, heer, dat we hem bij u moesten brengen, omdat u hem graag wilde zien. Wij zeiden toen tegen u, heer: “Het is uitgesloten dat de jongen bij zijn vader weggaat, want als hij hem verlaat, betekent dat zijn vaders dood.” Maar u zei tegen uw dienaren: “Als jullie jongste broer niet meekomt, wil ik jullie hier niet opnieuw zien.” Weer thuis bij mijn vader vertelden wij wat u had gezegd, heer, en toen onze vader ons vroeg om hierheen terug te gaan om weer wat voedsel te kopen, zeiden wij: “Dat is onmogelijk. Alleen als onze jongste broer meegaat kunnen we de tocht ondernemen, want we mogen die man niet onder ogen komen tenzij we onze broer bij ons hebben.” Maar mijn vader zei: “Zoals jullie weten heeft mijn vrouw mij twee zonen gebaard. De ene ging bij mij weg en is vast en zeker verscheurd; ik heb hem tot nu toe niet teruggezien. Als jullie nu ook de andere bij mij weghalen en er overkomt hem iets, dan zou ik, die al zo oud ben, door jullie schuld van ellende in het dodenrijk komen.” Dus, heer, als ik bij mijn vader terugkom zonder de jongen, aan wie hij zo verknocht is, dan kan het niet anders of hij sterft wanneer hij ziet dat de jongen er niet is; door het verdriet dat wij hem daarmee zouden aandoen, zou onze oude vader in het dodenrijk komen. Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld voor de jongen; ik heb hem gezegd dat hij het mij mijn leven lang mag aanrekenen als ik de jongen niet terugbreng. Staat u daarom alstublieft toe, mijn heer, dat ik als slaaf bij u blijf in plaats van de jongen, en dat hij met zijn broers terugreist. Hoe zou ik immers zonder die jongen naar mijn vader kunnen teruggaan? Ik zou het verdriet dat ik mijn vader daarmee aan zou doen, niet kunnen aanzien.’
Juda als de verbindende schakel tussen de broers. Juda als de pleiter. Juda die met ontferming bewogen is over Jakob, zijn vader. Ondanks alle vernederingen die hij als zoon van Lea heeft moeten ondergaan heeft Juda zijn vader lief. Hij kon het verdriet van zijn vader niet aanzien toen Jozef verkocht was. Hij kon het niet aanzien dat zijn broers zijn vader in een leugen wilden laten geloven. Daarom ging hij weg naar Chiram. En hij kan het verdriet niet aanzien van zijn vader die zijn enige overgebleven geliefde en herinnering aan Rachel, Benjamin, zou moeten verliezen. Juda heeft in zijn leven veel meegemaakt en heeft er van geleerd. Zijn hart is er van gegroeid. Het lijden van zijn moeder, de trauma’s en de onrust in het gezin-Lea hebben hem snel volwassen gemaakt. Het gevecht om staande te houden tussen zijn broers heeft hem wijs gemaakt. Het overlijden van zijn zoons heeft hem zacht gemaakt. De situatie met Tamar heeft hem nederigheid geleerd. Zodat hij borg kon staan voor Benjamin en daarmee Jezus, zijn nazaat, kon laten zien.
Jakob mag met zijn hele familie en al zijn bezit in Gosen gaan wonen. En wie wordt er vooruit gestuurd als plaatsbereider? Juda. Daar in Gosen sterft Jakob, maar voordat hij sterft geeft hij elk van de jongens een zegen mee. Nou ja, zegen. Voor de meeste zonen heeft Jakob iets feitelijks of iets hards. Benjamin is een verscheurende wolf. Zebulon zal bij de zee wonen. Issachar is een sterke ezel. Etc. Juda en Jozef springen er uit. Jakob is lovend over hen. Toch zal niet uit Jozef, maar uit Juda de Heiland geboren worden. Jakob zegt: ‘Juda, jou zullen je broers bejubelen, voor jou buigt de vijand de nek, voor jou zullen mijn zonen zich buigen. Sterk als een jonge leeuw ben jij, je verovert je prooi, mijn zoon, en keert naar je leger terug. Juda gaat liggen als een leeuw, vol majesteit vlijt hij zich neer – wie zou hem durven wekken? In Juda’s handen zal de scepter blijven, tussen zijn voeten de heersersstaf, totdat hij komt die er recht op heeft, die alle volken zullen dienen. Aan een wijnstok bindt hij zijn ezel, aan een wingerd het jong van zijn ezelin, in wijn wast hij zijn gewaad, in druivenbloed zijn bovenkleed. Zijn ogen fonkelen door de wijn, zijn tanden zijn wit van de melk.’
In deze woorden van Jakob ligt al een vooruitwijzing naar Jezus. Mooi is dat hè. En bijzonder dat alle broers zich voor Juda zullen buigen. Het lag voor de hand dat Jozef genoemd zou worden zou ik zeggen. De onderkoning van Egypte. Vele malen machtiger dan de rest van de familie. Nee, Juda is de man met gezag en draagvlak binnen de familie. Hij zal voortaan de koers aangeven. Daarna horen we weinig meer van de nakomelingen van Juda. Natuurlijk, de stam groeit en groeit en Juda krijgt een eigen gebied zodat zijn naam gezekerd is. Maar we vinden Juda bijvoorbeeld niet terug in de lijst met geloofsgetuigen uit Hebreeen 11. Jozef wordt daar wel genoemd.. Uit de woestijntijd lezen we alleen nog dat Aaron trouwt met een dochter van Amminadab, de vierde generatie na Juda. Dan gaat de lijn verder via David totdat uiteindelijk de ‘Leeuw van Juda’ wordt geboren: Jezus. Dat staat in Openbaringen, waar Johannes schrijft: ‘Wees niet verdrietig. Want de leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft de overwinning behaald, en daarom mag hij de boekrol met de zeven zegels openen.’