Samuel was een kleine jongen met een geel boekje. Hij woonde op de berg. Elke avond legde hij het gele boekje onder zijn bed en elke avond las hij er uit. Dingen over de Here God die alles had gemaakt. Maar vanavond schrok hij. Zijn boekje was weg. Hij zocht overal, maar kon het nergens vinden. Hij ging naar buiten en liep de berg af op zoek naar het boekje. Nergens. Tenslotte liep hij de berg weer op. Het werd donker. Hij begon moe te worden en ging huilend op een steen zitten. Oh, dan moet ik hier slapen. Zonder geel boekje. Hij ging huilen. He, wat was dat? Een schijnsel van een zaklamp. Dat had hij nog niet gezien. Hij hoorde papa roepen, heel ver weg. Samuel! Ja, pap. Maar zijn vader hoorde hem niet. Samuel, waar ben je? Hier! Langzaam kwam zijn vader er aan en tenslotte hoorde hij Samuel roepen. Ze vlogen elkaar in de armen. Zo, zei vader, dan gaan we nu weer naar huis. Maar m’n gele boekje, zei Samuel. Ze waren inmiddels bij mama. Nou Samuel, waar heb je toch gezeten joh? ik was ongerust. Nou, m’n gele boekje zoeken. Mama begon te lachen. Kijk maar eens op je bed. He, het gele boekje! Waar lag het mama? Onder je kussen! Daar heb ik het gisteren neergelegd. Oh ja! Wat dom van me. En Samuel ging lekker slapen en leefde nog lang en gelukkig.
DT, 16 november 2007